Waarom bovengronds?
Tientallen jaren werd drijfmest bovengronds uitgereden met de bekende giertank met ketsplaat. Eind jaren 80 besloot de overheid echter dat de ammoniakuitstoot uit de veehouderij fors moest worden teruggedrongen. Vanaf 1994 is emissie-arme mestaanwending op grasland verplicht op alle grondsoorten.
Liever bovengronds
Vanaf het begin is er echter een groep boeren geweest die zich heeft verzet tegen het direct in de grond brengen van drijfmest. Zij zijn met name te vinden bij de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en bij de vereniging Noordelijke Friese Wouden (NFW).
De critici zijn ervan overtuigd dat het aloude bovengrondse mestuitrijden met de ketsplaat het beste is voor de stikstofbenutting. Dat levert volgens hen de hoogste (eiwit)opbrengsten op met de minste (kunstmest)kosten. De kwaliteit van het gras is in hun ogen gewoon beter.
Bovengronds uitrijden voorkomt bovendien structuurschade (bodemverdichting) en is tevens gunstig voor de biodiversiteit omdat het minder schade aanbrengt aan vogelnesten, stellen zij.
‘Onnatuurlijk’
Maar bovenal vinden deze veehouders het niet natuurlijk om drijfmest direct in de bodem te brengen. Dat zou slecht zijn voor het bodemleven. ‘Mest die onder de grond weggestopt zit, gaat rotten. Daarbij komen giftige gassen vrij die de micro-organismen aantasten. Als mest onder de grond zou moeten, zou de koe wel een kuiltje graven’, is hun overtuiging.
Tevens benadrukken zij dat bij bovengronds uitrijden de uv-straling in het daglicht helpt om ziekteverwekkende bacteriën in de mest (salmonella, para-tbc, BVD) te doden.
Beleid ongewijzigd
Schadelijke effecten van zodebemesting op het bodemleven en de bodemstructuur zijn echter nooit overtuigend vastgesteld. Ook is het nog nooit aannemelijk gemaakt dat schade aan het bodemleven leidt tot een slechtere N-benutting van het gras. Mede daarom blijft het huidige beleid ongewijzigd. De wetenschap houdt vast aan een ammoniakemissie van 78 procent bij bovengrondse toediening van drijfmest en 18 procent bij zodebemesting.
De boeren van de VBBM en de NFW zijn er echter van overtuigd dat zij met hun aangepaste bedrijfsvoering, gericht op een gesloten stikstofkringloop, de ammoniakemissie kunnen reduceren.
Volgens VBBM-voorzitter Kors den Hartog is de verhouding tussen organisch gebonden stikstof en ammoniakale stikstof in gangbare runderdrijfmest ongeveer 50-50. ‘Bij ons ligt het in de buurt van de 70-30, dus die 20 procent kan al minder emitteren’, zei hij in Melkvee Magazine van.juni 2013. De mest stinkt ook minder, en hij ziet dat koeien dichter om de mestflatten heen grazen.
Praktijkproef VBBM en NFW
De VBBM en de NFW hebben in 2010 (met verlening in 2011 en 2012) een praktijkproef mogen doen met het standaard bovengronds mestuitrijden, dus zonder water. Aan die proef deden 30 VBBM-boeren en 28 NFW-boeren mee met in totaal een kleine 3.000 hectare grond. Zij kregen hiervoor een ontheffing op het Besluit Gebruik Meststoffen.
Uit de resultaten van de proef in 2010 bleek dat er wel positieve effecten waren van de voermaatregelen en intensievere beweiding op vermindering van de ammoniakemissie op VBBM- en NFW-bedrijven. De gemiddelde excretie van ammoniakale stikstof was op de NFW-bedrijven 6,7 procent lager dan op gemiddelde bedrijven in het noordwesten van Nederland en op de VBBM-bedrijven 2,1 procent lager. Maar die reductie werd volledig teniet gedaan door de negatieve effecten van bovengrondse mesttoediening, schrijft de Commissie Deskundigen Meststoffenwet in haar analyse.
Op de VBBM- en NFW-bedrijven lag de ammoniakemissie (kg NH3 per jaar per ton melk) gemiddeld circa 90 procent hoger dan op een gemiddeld noordwestelijk melkveebedrijf dat gebruik maakt van de sleufkouter, en circa 70 procent hoger dan op vergelijkbare bedrijven waar wordt gewerkt met de sleepvoet. Dat kwam mede doordat de VBBM- en NFW-bedrijven er onvoldoende in waren geslaagd om de bovengrondse mesttoediening uit te voeren onder de juiste weersomstandigheden die leiden tot lage ammoniakemissies, concludeerde de Commissie Deskundigen Meststoffenwet.
Vrijstelling bovengronds
De ontheffing voor de praktijkproef werd daarom na drie jaar niet meer verlengd. Vanuit de veehouders kwam er een intensieve lobby op gang kwam om het onderzoek voort te kunnen zetten en de mogelijkheid voor bovengronds mestuitrijden te behouden.
In februari 2014 besloot staatssecretaris Sharon Dijksma om een vrijstelling te verlenen voor bovengronds uitrijden. Die geldt in principe voor een jaar (op proef) en kan worden verlengd tot vijf jaar, afhankelijk van de ervaringen over het eerste jaar.
De vrijstelling is niet gebonden aan het doen van (praktijk)proeven. De verleende vrijstelling gold in eerste instantie voor maximaal 100 gecertificeerde VBBM- en NFW-leden, maar is uit oogpunt van het gelijkheidsbeginsel verruimd naar alle veehouders. Er gelden wel strikte voorwaarden voor bedrijven. In 2013:
– bestond minimaal 85 procent van de bedrijfsoppervlakte uit grasland;
– was de stikstofgift maximaal 100 kilo zuivere stikstof per hectare;
– was het N-overschot per bedrijf is maximaal 125 kilo per hectare;
– Was de melkproductie niet hoger dan 14.000 kilo melk per hectare (als de mest niet volledig kon worden geplaatst op het eigen bedrijf);
– was het gemiddelde ureumgetal van de tussen 1 januari en 1 mei en tussen 1 november en 1 januari geproduceerde melk lager dan 21;
– werd er gedurende 150 dagen minimaal 6 uur per dag geweid. (Meer weidegang is minder mest in de put, waardoor er dus minder ammoniak wordt gevormd.)
Het SBIR-onderzoek dat adviesbureau Boerenverstand gaat doen naar mestuitrijden met water, zal worden uitgevoerd op een bedrijf met een dergelijke vrijstelling voor bovengronds uitrijden.
Onderzoek Klaas Wolters
Eén van de VBBM-boeren die destijds meededen aan de praktijkproef bovengronds mestuitrijden, was de Groninger veehouder Klaas Wolters uit Winsum. Hij ontwikkelde de GreenDuo: een giertank met twee naar beneden gerichte sproeikoppen: een voor mest en een voor water. Tegelijkertijd met het bovengronds mestaanwenden wordt er water over de mest gesproeid (verhouding mest/water 2:1). Wolters borduurde met de Green Duo voort op de zogeheten Duo Spray van Jan Treur uit Almkerk, die hier in de jaren negentig al mee experimenteerde.
Het onderzoek bij Wolters werd begeleid door Ciska Nienhuis en Egbert Lantinga en van WUR. Uit de metingen in 2012 bleek dat de ammoniakemissie met de Green Duo een factor tien lager was dan bij normaal bovengronds uitrijden zonder water. De onderzoekers concludeerden daarop dat de methode waarop de ammoniakemissie bij bovengronds uitrijden tot nog toe altijd werd berekend, niet klopt. Die emissiefactor zou veel te hoog zijn aangehouden.
Mest-waterverhouding 2:1
Volgens Lantinga leverde een mest-waterverhouding van 2:1 een reële emissiereductie op van 25 procent ten opzichte van gangbaar bovengronds uitrijden. Bij een mest-waterverhouding van 1:1 is die reductie 50 procent, even groot als bij zodebemesting (ondiepe mestinjectie). Een mest-waterverhouding van 1:1 is dan ook het beste, concludeert Lantinga.
Dat bleek namelijk ook al uit onderzoek dat in 2004 en 2005 is verricht bij Theo Spruit in Zegveld. Daarbij werd na het bovengronds uitrijden van mest direct een tank water of bagger uitgereden over de mest. In diverse proeven werden ammoniakemissiewaarden gemeten die varieerden van 18 tot 68 procent (bij ongunstige weersomstandigheden).
Op basis van het onderzoek bij Spruit werd geconcludeerd dat diens eiwitarme voerstrategie en het gebruik van strooisel (grupstal) de productie en het verlies van ammoniak sterk kunnen reduceren. Zelfs bij bovengrondse toediening leek bij die strategie niet méér ammoniak verloren te gaan dan bij emissiearme toediening zonder voedings- en strooiselmaatregelen. Duidelijk werd wel dat de resultaten sterk afhangen van de weersomstandigheden; een flinke bui regen helpt om de emissie aanzienlijk te verlagen.